Simson

(Bij Rechters 13 – 16 en Hebreeën 11)

Ik ben een nazireeër, aan de Heer gewijd.
Mijn lange haardos was daarvan een sprekend teken.
Dat Gods Geest in mij was, is meer dan eens gebleken.
Als rechter heb ik lange tijd Israël geleid.

Ik was een woesteling en ging vaak flink te keer.
Brandende vossen liet ik door het koren jagen.
Veel Filistijnen heb ik op hun bek geslagen
en met een ezelskaak doodde ik er nog meer.

Filistijnse vrouwen vond ik wél heel geschikt.
Vooral Delila gooide bij mij hoge ogen.
Ik was verliefd op haar. Maar zij heeft mij bedrogen
en, toen ik sliep, stiekem mijn haren afgeknipt.

Hier sta ik nu, weerloos en blind, voorwerp van spot.
Ik ben een nazireeër. Eindigt zo mijn leven?
Hoor naar mij Heer. Wil mij nog één keer krachten geven
en laat de Filistijnen hier delen in mijn lot

————————

Simson. Een woesteling. Vaak ongeremd en wreed.
Een vechtjas op en top en niet geneigd te buigen.
Toch wordt ook hij geteld bij de geloofsgetuigen
en schaamt de Heer zich niet dat Hij ook zíj́n God heet.

Laat een reactie achter